Hanny en Eveline, deel II
Hanny en Eveline: wat je niet ziet.
Twee van mijn oudtantes als historische personages. Deel I hier.
Hanny en Eveline waren allebei uiterst eigenzinnige persoonlijkheden. Ze hadden een sterke wil (hm, understatement), een bepaald charisma, grote humor. Ze waren niet per se aardig, maar konden zeer charmant zijn. Ze dronken het leven met grote teugen. Het zijn eigenschappen die ik terugzag in mijn opa, zijn broer en zijn zussen. Ze waren met zes kinderen, die uiteenvielen in twee groepen: de oudste drie, waar Hanny bij hoorde met een broer en zus; en de jongste drie, met Eveline, mijn opa, en nog een zus (die ik niet heb gekend). Soms voelde het alsof deze mensen bulldozers waren, of tanks. Adembenemende rit wanneer je in de cabine mocht zitten; niet zo leuk als je eronder terecht kwam. Een levenshouding die denk ik deels afkomstig was van mijn onmogelijke overgrootvader. Mijn overgrootmoeder Tine schijnt ter compensatie een uiterst zorgzame, diep-religieuze mater familias geweest te zijn. Ik heb haar niet gekend en er werd weinig over haar gesproken. De persoonlijkheid van haar man wierp een enorme schaduw.
overgrootvader
Een paar schetsen, om u een idee te geven. Toen ik klein was, woonde mijn inmiddels hoogbejaarde overgrootvader in het Amsterdamse Krasnapolsky hotel met zijn veel jongere vriendin, Louschka. Hij was altijd bezig met geld verdienen en behouden; tegelijkertijd was statusvertoon uiterst belangrijk. Louschka liep dus rond in een bontjas. Maar als hij op pad ging, drukte hij haar een biljet van vijf gulden in de hand waar ze de hele dag op moest teren. Ook begin jaren tachtig was dat geen enorm bedrag. ‘Die vrouw leeft als een prinses!’ was de uitspraak die hierbij hoorde. Obers duwde hij een riks in de ribben: ‘heb je nootjes?’ Zijn biefstuk at hij koud-rauw in het midden (een voorkeur die ik genetisch van hem geërfd heb). Als de biefstuk kwam en niet naar wens was, sneed hij hem in kleine stukjes, alvorens de ober te roepen om hem terug te sturen.
beeld: mijn overgrootvader heeft waarschijnlijk weinig goeds te melden over de sandwiches op Hanny’s bruiloft, 1962. Eveline en haar man rechts van hem. Links is overgrootmoeder Tine in gesprek met haar schoondochter Miek, mijn oma (in kunstbont). Fotografie Les Frères Haine, Brussel
Soms belde hij naar ons huis, als hij op zoek was naar mijn opa, die Jan heette. Eén keer nam ik de duifgrijze hoorn van de haak en hoorde: ‘Allô allô, est-ce que Jean est là?’ Hij sprak Frans omdat dat chic was. Ik stamelde iets, niet-begrijpend. Hij ging naadloos over op plat Amsterdams: ‘Hallo met Opa, is Jan der ook?’ Het was een gearticuleerd Amsterdams dat allang uitgestorven is. Niet rond of zeikerig maar staccato, met een scherpe ‘r’ en afgemeten klinkers. Een uitspraak die bedoeld was om overal gehoord te worden, ook in volle ruimtes, boven de menigte uit. Mijn opa kon het goed nadoen. Hij en zijn Geschwister hadden zich allemaal andere accenten aangemeten, maar ook daar kon je mjn overgrootvader nog doorheen horen. Het is het geluid van een borreltafel met nootjes, jenever en rook; van sterke verhalen en daverend gelach. Als ik soms iemand hoor die zijn ‘r’ scherp in zijn keel rolt, dan word ik heel weemoedig.
Overgrootvader had niet alleen stem die door de ruime sneed; zijn ogen deden dat ook. Als je foto’s bekijkt waar hij op staat, dan zie je hem vaak als eerste. Zijn kraalogen, omringd door een donker montuur, zuigen de kijker naar zich toe, en duwen die vervolgens weg.
beeld: overgrootvader duwt zijn pas getrouwde dochter Hanny uit het frame (de bruid met brede lach links, in changéant zijde). Overgrootmoeder Tine (met veren kap) links naast overgrootvader. De side-eye op de achtergrond geeft rokkenjager Sicco Mansholt. Bruiloft van Hanny, 1962. Fotografie Les Frères Haine, Brussel
Zelden zie ik mijn overgrootvader ontspannen op foto’s, zonder die gefixeerde, uitdagende blik. Soms is er een lach, met harde tandjes. Er is een foto dat hij dronken op een bank zit op de bruiloft van Eveline, in vol ornaat, een dikke sigaar boven zijn dikke pens, ronkend content. Daar staan zijn ogen een stuk zachter. Maar de mooiste foto vind ik deze: overgrootvader voert de vogels op de boulevard van Nice. Als pensionado’s brachten mijn overgrootouders daar hun decemberdagen door; ze stuurden portretten van zichzelf rond bij wijze van nieuwjaarsgroet. Ik vermoed dat mijn overgrootmoeder deze prachtige foto maakte.
beeld: overgrootvader voert meeuwen en duiven op de boulevard, Nice, december 1967
snelle auto’s
Niet alleen het gedrag van mijn overgrootvader vormde zijn eigenzinnige, doortastende (egocentrische) kinderen. Een ander deel van deze levenshouding was de oorlog, die hen tot avonturiers, tot thrillseekers maakte. Mijn opa leerde ons een anti-Hitler deuntje dat hij naar eigen zeggen als tiener in het bezette Amsterdam zong of floot, iets wat niet altijd ongevaarlijk was: ‘O, kleine schildersjonge, waar ben je aan begonne, want met al je mitrailleurs en bomme, kun je toch niet in Engeland komme.’ In het vertellen smulde hij nog na van de spanning van toen. In 1979 vluchtten mijn grootouders nét op tijd uit Kaboel, de hete adem van de Sovjets in hun nek. Ze lieten niet alleen het grootste deel van hun bezittingen achter, maar ook een heel leven dat ze daar hadden opgebouwd. De schok, het verdriet, maar ook de verveling van een veel te vroeg pensioen (ze waren begin vijftig) werden iets gedempt door de geboorte van hun eerste kleinkind. Dat was ik. Wanneer zij er waren, leefde ik ‘als een prinses’ – maar dan echt.
Mijn opa’s oudste zus ontmoette haar man na een bombardement, toen hij uit een brandend huis tevoorschijn kwam. Wanneer ze het vertelde, keek ze even in de verte, zag ze hem weer lopen: lang, elegant. Hij leek net een kelner, zei ze, hij droeg een zilveren dienblad met kanten damesondergoed. Ze vertelde niet hoe dat ondergoed op dat dienblad kwam, en waarom hij dat droeg (hij was geen kelner of lingerieverkoper, maar architect). Na de oorlog zocht ze soms de spanning van een snelle rit, vertelde een van haar zoons. Vol gas achter brandweerwagens aan, om de fik te bekijken. Haar kinderen zaten op de achterbank zonder gordel, zoals toen gebruikelijk was.
Ook mijn opa hield van snelle ritten. Op zondag werd er geluncht bij zijn schoonouders, die in Aerdenhout woonden. Daarna raceten hij en zijn zwager om het hardst terug naar Amsterdam, uiteraard niet zonder een slok op, hun kinderen gillend van opwinding op de achterbank, uiteraard zonder gordel.
Decennia later reed mijn opa met piepende banden en scherpe bochten in de parkeergarage naar beneden, nu met zijn verrukt gillende kleinkinderen op de achterbank (mijn broertje en ik). Tegen die tijd was het alleen maar gespeeld gevaarlijk, en we hadden onze riemen keurig om. Op het parkeerterrein bij de supermarkt mochten we op zijn schoot zitten en de auto besturen. Zijn oudste broer en zus echter kropen nog op hoge leeftijd zonder blikken of blozen achter het stuur met een flinke slok op. Ik zag mijn oudtante af en toe door Amsterdam Zuid rijden in haar elegante racebak, de Jaguar XJS.
libido
Het waren ook mensen met libido, deze zussen en broers. Iets wat over mannen in het verleden nog wel onderdeel van het verhaal kan zijn, maar bij vrouwen vaak weggemoffeld wordt. Of het wordt niet gezien, door historici met een plat, zwart-wit wereldbeeld (mannen komen van Mars, vrouwen komen van Venus, blablabla). De realiteit is altijd veel tegenstrijdiger, raarder en gelaagder. De affaires tussen vrouwen en mannen uit het cohort van mijn grootouders waren een soort fluistering in mijn jeugd, een bandopname die net te zacht stond om te verstaan, maar die onmiskenbaar aanwezig was. Daaronder lagen nog andere, geheimere affaires, die in hun tijd taboe waren.
Ik heb ook trouwfoto’s gezien van een oudoom en oudtante, waar naast de bruidegom de andere liefde van zijn leven staat: in de dektaal van dat tijdperk ‘een zeer goede vriend’ met wie hij ooit ‘een flat deelde’. Oudoom kijkt verrukt op deze feestelijke dag: hij is het middelpunt, en hij was niets liever dan dat. Bij zijn voormalige geliefde daarentegen (die ook getrouwd was), staat de melancholie onder de ogen geëtst.
En er is meer, waarvan ik alleen maar flarden heb opgevangen; tekenen van heb gezien. De werkelijkheid is soms te rauw of te duister voor de officiële geschiedschrijving. Dat betekent niet dat hij niet bestaan heeft.
hanny en eveline
Hanny verloor haar rechteroog door de tragische schietpartij op de Dam, op 7 mei 1945. Een van de laatste stuiptrekkingen van de bezetter, preciezer gezegd een aantal soldaten van de Kriegsmarine, die vanuit de Groote Club ‘inschoten op de feestende menigte,’ zoals haar man altijd met dezelfde woorden vertelde (in zijn versie van het verhaal waren het SS’ers). Hanny en Eveline waren daar, met vele andere Amsterdammers, om de intocht van de Canadese bevrijders mee te maken. Ze raakten elkaar kwijt in de chaos. Eveline kwam veilig thuis; Hanny kreeg een granaatsplinter in haar oog. Het oog was niet meer te redden. Ze had een zegelring met een neppig familiewapen, helemaal in de geest van mijn nouveau-riche overgrootvader. Het zegel was beschadigd, er was een flinke hap uit na het ongeluk. De ring zelf was verder intact. In mijn herinnering had ze die ring altijd om.
beeld: Hanny (links) toen ze in Brazilië werkte. Haar glazen oog is duidelijk zichtbaar. Fotograaf Max Rosenfeld, Rio de Janeiro.
Toen ik als kind een keer bij Hanny’s man op bezoek ging, vroeg hij of ik haar glazen oog wilde zien. Ze was net overleden, eind 1992. Hij was weduwnaar geworden; een verdriet en een rol waar hij de rest van zijn (nog lange) leven in zou blijven hangen. Hij bewaarde het oog in een la op de slaapkamer, de la van het spiegeltafeltje waar zij iedere ochtend het oog in deed, en iedere avond het oog weer uit deed. Ik houd best van een beetje griezelen, maar ik zei toch nee. Ik kende het goed genoeg, dat dwalende oog; ik herinnerde me hoe ik er van mijzelf niet naar mocht kijken – dat was niet beleefd – en het toch deed, er niet aan ontkwam. Het maakte deel uit van haar legende en ik wilde het niet zien als los voorwerp, zonder haar. Het was voor hem blijkbaar belangrijk genoeg om het niet samen met haar te cremeren, maar in de la te laten liggen. Hij schijnt wel vaker aan mensen gevraagd te hebben, of ze haar oog wilden zien. Hij had het moeilijk zonder haar.
beeld: Hanny zoals ik haar kende, met een gezicht dat duidt op een scherpe opmerking of grap. Fotograaf onbekend
Ik heb aan Hanny en Eveline enkel jeugdherinneringen. Hanny was een intrigerende combinatie van stijf en sociaal. Ze sprak met een enorme aardappel in heur keel, die ze daar zelf in had gepropt. Ze was lang, breed. Ze hield van sieraden, droeg grote, bonkige ringen, oorbellen en kettingen — net als haar zussen. Haar haar was een helm en haar gezicht kon koud staan, streng. En dan opeens maakte ze een gekke grap, en dan leek haar gezicht te breken, kwam er een ander gezicht onder tevoorschijn, een ander mens. Als ze met je praatte, dan bleek uit de vragen die ze stelde dat ze heel goed keek. Dat ze veel meer begreep dan je zou denken van zo’n afstandelijke, bekakte dame.
beeld: Hanny met Dries van Agt, waarschijnlijk in Den Haag, begin jaren tachtig. Fotograaf Christine McMillan
Eveline was veel kleiner van stuk dan haar oudere zussen, maar niet minder imponerend. Van haar herinner ik me vooral dat ze net zo’n priemende blik kon opzetten als haar vader, vanachter dikke brillenglazen. Ze was zo direct dat het me overrompelde, dat was ik van volwassenen niet gewend. Ik herinner me een appartement met de structuur van een doolhof, steeds maar weer een kamer, ik kreeg de kaart niet getekend in mijn hoofd. Ik zie haar eigen schilderijen aan al die muren, en ik zie het schilderij dat bij dat bezoek op de ezel stond: een vaas met hortensia’s, in aquarel. Dat weet ik nog omdat ik hortensia’s erg lelijk vond. Daar zei ik niets van, uiteraard.
Hanny en Eveline gingen na de oorlog over de wereld zwerven, zoals mijn opa ook zou doen. Hanny hoorde haar moeder tegen een buurvrouw zeggen dat ze met haar glazen oog nooit een man zou vinden. ‘Dat was de druppel voor Hanny,’ zei haar man, de weduwnaar, die me dit verhaal vertelde. Hanny vertrok. Ze woonde en werkte in Rio de Janeiro, Buenos Aires, Londen en Moskou, eerst als oppas en later als secretaresse in diplomatieke dienst. Begin jaren vijftig werkte ze in Den Haag bij Buitenlandse Zaken, voor minister Stikker, die haar zo waardeerde dat hij haar meenam naar Londen toen hij daar ambassadeur werd. Na die post vertrok ze naar Moskou.
beeld: Hanny’s dagen als secretaresse in diplomatieke dienst
In Moskou werd ze (zo gaat het verhaal) verliefd op de ambassadeur daar, maar die was al getrouwd, had kinderen. Hij brak haar hart, of zij het zijne, of zij allebei elkaars – dat vertelde mijn oudoom niet, daar werd het verhaal even wazig. En ik heb het haar nooit kunnen vragen. In ieder geval liet ze zich overplaatsen naar Brussel en daar ontmoette ze haar levensgezel. Ze werden een team; hij op de voorgrond, zij op de achtergrond. De internet-historici zijn er wat hagiografisch over, maar mijn oudoom zelf was dat niet: zijn succes als burgemeester had hij te danken aan het aanzienlijk organisatorisch en sociaal talent van Hanny. Een vrouw die zelf een uitstekend diplomaat geweest zou zijn, of burgemeester. Ze hielden van elkaar.
beeld: Hanny als burgemeestersvrouw in Dordrecht, met koningin Juliana, begin jaren zeventig. Fotograaf Ton Poortvliet
Eveline was ook even op zoek, voordat ze de man vond met wie ze haar leven door zou brengen. Dit was ook de eerste van haar vrijers die door de ballotage van mijn onmogelijke overgrootvader kwam, geen geringe prestatie vermoed ik.
beeld: Eveline op haar bruiloft. Bruidegom links, haar vader rechts. Fotograaf onbekend
Ze vertrokken samen naar wat toen nog het koloniale Belgisch-Congo was. Nadat de Congolezen zich onafhankelijk verklaarden, in 1960, keerden ze terug naar Nederland – via Brussel, waar Hanny inmiddels woonde. Eveline en haar man vulden hun leven met vijf kinderen, en met dingen maken, altijd dingen maken. Eveline naaide kleren, ging sieraden maken; serieuze activiteiten waar serieuze machines en gereedschap bij kwamen kijken. Mijn vader herinnert zich een logeerpartij bij oom en tante waarbij hij grote gaten in de vloer moest omzeilen: Eveline’s man, een ingenieur, was een zelf ontworpen vloerverwarming aan het aanleggen. Eveline overleed in 2021 en liet een magazijn vol schilderijen, machines en gereedschap achter.
Mijn oudtantes Hanny en Eveline, twintigers, maakten samen vlak na de oorlog een reis door Frankrijk en Spanje. En ze waren allebei mensen die ik nog nooit in het officiële geschiedbeeld ben tegengekomen.
Met dank aan mijn vader, die zijn herinneringen met me deelde.