Kunsthistorici ontdekken het Derde Rijk

Over de tentoonstelling ‘Design van het Derde Rijk’. Tot en met 19 januari 2020 in het Design Museum Den Bosch.

“Jonge vrouw ontdekt wereld,” zei de hoofdredacteur. Op zijn groezelige beeldscherm bibberde mijn allereerste reportage als stagiair bij een landelijk weekblad. Ik was een dag op pad geweest met de Amsterdamse brandweer en had me helemaal in laten pakken door een roedel charmante mannen van een van de stadskazernes. Ze bleken vooral veel bezig met helmbestendige haardracht. Dolenthousiast beschreef ik hun reilen en zeilen, tot in het kleinste detail. Niet ter zake doend, oordeelde de hoofdredacteur, terwijl hij me liet zien hoe je thick description verknipt tot een stukje nieuws.

Het was een wat barse behandeling van het piepkuiken dat ik toen was; het getuigde van weinig psychologisch inzicht. Maar na het bezoeken van de tentoonstelling ‘Design van het Derde Rijk’ begrijp ik die knorrige hoofdredacteur iets beter. Want wat zou ik graag de schaar in deze tentoonstelling zetten.

 

Heel veel nazi-spullen
Het uitgangspunt van museumdirecteur Timo de Rijk is “dat je het monster maar beter in de bek kunt kijken.” Dat is een stelling die ik van harte onderschrijf. Als je wilt snappen hoe iets werkt, dan moet je ernaar durven kijken, hoe confronterend dat ook is. Wat we wegstoppen kennen we niet, en kan ons telkens weer verrassen. Te vaak is kijken naar het Derde Rijk vooral griezelen over ‘die verschrikkelijke Duitsers’ (ohh wat errag hè, wat errág!) zonder zelfreflectie, zonder gevolg. Ik was dan ook heel benieuwd naar een tentoonstelling die laat zien “dat de vormgeving uit de periode 1933-1945 in belangrijke mate heeft bijgedragen aan het succes van Hitler en de verspreiding van de nazi-ideologie.”

Helaas weet de tentoonstelling dit niet inzichtelijk te maken. Men toont een grote hoeveelheid nazi-spullen voorzien van een nog grotere hoeveelheid tekst, dit alles op elkaar gepropt in één zaal met een forse hoeveelheid bezoekers. Tekst aan de muur, tekst bij de vitrines, tekst in de audiotour. Verschillende lagen die op elkaar drijven en maar geen emulsie willen worden, hoe hard je ook schudt om alles bij elkaar te krijgen. Alleen de voorlichtingsfilm aan het begin presenteert een helder betoog, helaas gemonteerd in het tempo van een zappende cokesnuiver.

Als gespecialiseerd historicus kan ik zo’n tentoonstelling niet door de ogen van een gemiddelde bezoeker zien. Daarom heb ik een testpubliek mee, twee jonge grafisch ontwerpers. Eentje net afgestudeerd, de ander met haar scriptie bezig. Ze lezen en kijken vlijtig, maar na een tijdje slaat de interesse om in frustratie. De belofte van de beginfilm, dat we iets gaan leren over de invloed van het ontwerp, wordt niet ingelost. De informatie over de uitgelichte objecten blijft aan de oppervlakte, er is geen kapstok om de faits divers aan op te hangen. We hongeren alle drie naar informatie: hoe kwam het ontwerp tot stand, wie was de opdrachtgever, wie de ontwerper, wie maakte het, wat is er van ze geworden? Veel mensen die enthousiast meewerkten aan het Derde Rijk, hadden ook na de oorlog een succesvolle carrière; de ontwerpers zijn daar geen uitzondering op, zoals een van mijn studenten ontdekte toen hij zijn scriptie schreef.

Ik zie nietszeggende teksten, overbeladen teksten, teksten die spaak lopen. Tekenen dat de makers nog niet precies wisten wat ze wilden zeggen. Ik zie allerlei interessante aanzetten, maar te weinig keuzes. “Ik snap nu wel wat er met mijn scriptie moet gebeuren,” zegt een van mijn ontwerpers droogjes. Inderdaad, knik ik: je hebt veel materiaal verzameld, maar wat wil je erover vertellen?

 

De schaar erin
Een manier om de invloed van het ontwerp te laten zien, is een duidelijk onderscheid maken tussen succesvol ontwerp en curiosum. Waren die lompe retro boerenstoelen destijds een hit? Wat was de oplage van die braille-editie van Mein Kampf? Wanneer werd die uitgegeven? Werd deze editie goed verkocht? En als dat niet bekend is: dat is ook informatie. Het nazi-ontwerp is een maffe cocktail van nostalgisch en hypermodern; als toeschouwer ben je geneigd te denken dat de strakkere vormgeving het invloedrijkst was. Maar is dat zo, en waarom wel of niet?

Een andere manier om de invloed van het ontwerp te laten zien, is om de vormgeving van de nazi’s te omringen met haar voorgangers en nakomers. In een van de vitrines ligt een jodenster. De audiotour vertelt bij monde van Victor Klemperer, een belangrijke Duits-Joodse ooggetuige, dat het gele teken zijn oorsprong vindt in de middeleeuwen. Einde mededeling. Dat smaakt naar meer: wie wat wanneer, hoezo? Show and tell: laat niet alleen het object zien zoals vormgegeven dóór de nazi’s; maar ook afbeeldingen van het object vóór de nazi’s; en het object in onze huidige wereld. Continuïteit en verandering. De tentoonstelling stipt nu aan dat vroege nazi-posters afgekeken waren van de communisten en laat het daarbij – waarom die posters er niet naast hangen?

Ook in de contextualisering van de voorwerpen moet je keuzes maken om het beeld scherp te krijgen. Vitrines vol curiosa, maar essentiële verbindingen tussen de voorwerpen zijn vaak onzichtbaar voor de doorsnee bezoeker, weet ik na het ondervragen van mijn testpubliek (en het afluisteren van andere bezoekers). Een voorbeeld. Ergens aan een zijwand prijkt een rode poster met een foto van Hitler anno 1937. Over zijn bovenbenen de zelfverzekerde tekst: “geef me vier jaar de tijd.” Hitler had namelijk in 1933 beloofd dat Duitsland in vier jaar tijd “onherkenbaar” zou zijn veranderd. In 1937 was het tijd om die belofte te vieren met een propagandatentoonstelling, die werd aangekondigd met deze poster. Dat alleen al is genoeg voor een koude rilling: in 1937 was de vervolging van politieke tegenstanders en de voorbereiding van oorlog in volle gang.

Maar de koude rillingen komen pas echt als je vervolgens de hoek om loopt: daar hangen plattegronden van vernietigingskampen. Kijk eens wat er kan in vier jaar, pochte Hitler met zijn tentoonstelling in 1937. Vier jaar na 1937 was het 1941. Die zomer waagde het Derde Rijk zich de Sovjetunie in. In de dorpjes waar ze doorheen kwamen, schoten ze de joodse bevolking dood – een testfase van de Endlösung. ‘Ze’ dat waren speciale moordeenheden, de Einsatzgruppen. Maar ook Waffen-SSers (waaronder een aantal Nederlandse vrijwilligers), gewone politie-agenten, soldaten, en lokale bevolking waren bij deze moordpartijen betrokken. In december 1941 ging vernietigingskamp Chelmno in bedrijf. Niet alle wegen leiden naar Chelmno, maar: zo snel kan het gaan. In deze tijd van razendsnelle, grootscheepse omwentelingen, mag je die verbinding best expliciet leggen.

 

Helderheid in chaos
In het hart van de tentoonstelling, vrij klein en onopvallend aan een muur, hangt een ontwerp dat de aard van het Derde Rijk kernachtig verbeeldt. Het is een beroemd diagram van Arische ras(on)zuiverheid, een poging om de Neurenberger rassenwetten in een schema te vatten. Dat lukte nauwelijks; de uitzonderingen passen maar net op de pagina. De werkelijkheid die achter dit plaatje verborgen gaat is de krankzinnige complexiteit van het Derde Rijk. Wat achteraf een overzichtelijk proces van vernietiging lijkt, was op het moment zelf chaos.

Hitlers wil was letterlijk wet. Maar Hitler hield er niet van om dat zelf uit te werken. Dus als hij iets riep, togen talloze ambtenaren aan het werk om zijn kreten om te zetten in wetgeving en beleid. De enorme papierstapel die het Rijk produceerde is deels vernietigd aan het eind van de oorlog, door diezelfde vlijtige staatsdienaren. Maar er is nog meer dan genoeg van over om zelf in handen te houden en iets te ervaren van die bizarre, gevaarlijke chaos van het Derde Rijk. Die wetten, brieven, officiële instructies waren ook ontworpen: er werd gewerkt met een bepaalde opmaak, met verschillende kleuren inkt, met nieuwe symbolen. Onder die keurig getypte letters kolkte ondoorzichtige willekeur.

Ik wijs mijn studenten op het rassendiagram; vertel ze over de nazi-papierstapel. Eén paar ogen wordt groot, een eureka-moment: “Helderheid scheppen waar chaos is, dat is het werk van de ontwerper!” Kijk, dáár heb je een tentoonstelling over succesvol ontwerpen in dienst van het Kwaad te pakken. Hoe ontwerp helder kan maken en logisch doen lijken wat willekeurig is. Hoe ontwerp kan doen blinken wat vies is, en onschuld suggereren kan waar gevaar is. Trek die lijn door naar het heden: het speelgoeduiterlijk van Google en Twitter, het ronde wit van de iPhone, de knusse rommeligheid van Facebook. Achter al die ontworpen façades gaat een onoverzichtelijke en gevaarlijke werkelijkheid schuil.

 

Veilig
De twee jonge ontwerpers, onversaagd als ze zijn, kwamen om zelfonderzoek te doen: roert zich iets in mij? Zou ik voor dit ontwerp zijn gevallen? Dat is nu niet mogelijk. Nergens wordt het ongemakkelijk, ondanks de ambitie om het beest in de bek te kijken. Alle voorwerpen blijven veilig op afstand. Ze zijn te dicht op elkaar, te ver weg, of te klein afgedrukt om echt goed te kunnen bekijken. Ik vermoed dat dat de bedoeling is. Museumdirecteur Timo de Rijk houdt wel van een relletje, maar deze materie was kennelijk te gevoelig. Het onbedoelde maar onvermijdelijke effect is dat de voorwerpen minder gevaarlijk lijken dan ze zijn. Hitlers meubels staan achter een soort schaamvitrage, niet in een reconstructie van zijn werkkamer. De vlaggen met hakenkruizen hangen niet aan de muur, maar liggen in een vitrine. Van een afstandje zouden het ook carnavalsbanieren kunnen zijn in een museum met lokale huisvlijt. Zelfs een concentratiekampuniform lijkt een rekwisiet, gestreken en gesteven neergevlijd, het mutsje liefdevol opgepoft.

In deze setting kunnen maar een paar voorwerpen de afstand tussen heden en verleden overbruggen. Zoals het gloeiend zwart van een gietijzeren runeteken. Een brandijzer uit de hel, omringd door onschuldig ogend nazi truttenspul.

 

24 oktober 2019

geschreven ter gelegenheid van het debat over Foute Kunst in Pakhuis de Zwijger
en ter nagedachtenis van Aart Brouwer

beeld: diagram Neurenberger rassenwetten, ontwerp Willi Hackenberger voor het Rijkscomité voor de Volksgezondheid, Berlijn 1935